Romeinse olielamp en hang-olielamp
Steek eens een lampje aan
Het zijn donkere dagen nu de winter nadert. We doen eerder het licht aan. Een simpele druk op een schakelaar volstaat om het donker te verdrijven. Hoe anders moet dat zijn geweest toen er nog geen elektriciteit bestond. Voor verlichting gebruikten onze verre voorouders kaarsen, fakkels en olielampen.
Doorgaans zijn Romeinse olielampen kleine bakjes, gemaakt van aardewerk, al komen ook wel bronzen exemplaren voor. In de bakjes, voorzien van een tuit en een oortje, werd talk of olijfolie gebruikt als brandstof. Bakjes met een brede opening aan de bovenkant gebruikte men meestal voor talk. Lampen waarin olijfolie werd gebrand waren aan de bovenzijde gesloten met uitzondering van een kleine vulopening, die het morsen bij het vullen moest beperken. De vorm van het bakje was ovaal of rond. De lamp werd gemaakt met behulp van twee mallen: een voor de bovenkant en een voor de onderkant. Zo kon in korte tijd een grote oplage worden gefabriceerd in het atelier van de pottenbakker. De naam van de maker staat vaak aan de onderzijde van de lamp gestempeld. Deze gestempelde lampen noemen we daarom ook wel ‘firmalampen’. De tuit bevat aan het eind een opening, waarin een vlaspit als lont fungeerde. Aan de hand van de gestempelde firmanamen is het soms mogelijk om de herkomst van de olielamp te bepalen. Eucarpus, Fortis en Strobilus zijn vaak voorkomende namen. Producten met de naam Strobilus werden veel gevonden in de stad Pompei , de stad die in 79 na Chr. geheel werd bedolven onder de as van de vulkaan Vesuvius. Een bekend productiecentrum in onze streken was de Holdeurn in de omgeving van Nijmegen.
Bij versierde lampen zette men de tuit en het oor er apart aan. De versiering is aangebracht aan de bovenzijde van de lamp. Vaak is de afbeelding ontleend aan de mythologie of aan de godsdienst. Ook worden wel diermotieven of scenes uit het dagelijks leven afgebeeld. De ‘firmalampen’ zijn meestal niet zo uitbundig versierd. Soms is een toneelmasker als versieringsmotief gebruikt. Uit Nijmegen kennen we ook een bijzondere bronzen olielamp in de vorm van een in een sandaal gestoken voet. Verreweg de meeste olielampen die worden opgegraven zijn de kleine aardewerk ‘schuitjes.’ Een zwart beroete binnenkant laat zien dat ze echt hebben gebrand. Nog ongebruikte exemplaren werden vaak als grafgift aan de overledene meegegeven, om zijn tocht naar het hiernamaals te verlichten.